Het Nationaal Preventieakkoord dat in november 2018 werd gesloten, is niet effectief volgens twee hoogleraren gezondheidsrecht, Brigit Toebes van de Rijksuniversiteit Groningen en Jos Dute van de Radboud Universiteit. Dit komt volgens hen, omdat de invloed van de voedings- en alcoholindustrie tijdens de onderhandelingen te groot is geweest. Het Preventieakkoord bestaat uit een aantal maatregelen om de gezondheid van de Nederlandse burger te bevorderen door roken, overgewicht en overmatig alcoholgebruik terug te dringen. Vooral de maatregelen op het gebied van overgewicht en alcoholgebruik gaan voor velen niet ver genoeg. Even daarvoor had de Raad van State in haar jaarverslag over 2018 al gewaarschuwd voor maatschappelijke akkoorden zoals het Preventieakkoord, het Klimaatakkoord en het Energieakkoord. De Tweede Kamer geeft volgens de Raad van State haar macht uit handen door op basis van dergelijke akkoorden wetgeving te ontwikkelen. Hierdoor wordt de invloed van bedrijven en maatschappelijke organisaties te groot, vooral omdat deze partijen vooral hun eigen belang vertegenwoordigen en niet het algemene belang. De verantwoordelijkheid voor het beleid wordt daarmee weggehaald bij de politiek, waar hij wel hoort te liggen, aldus de Raad van State in datzelfde jaarverslag.
Bij het oplossen van maatschappelijke problemen wordt inderdaad steeds vaker gekozen voor een akkoord. De overheid gaat daarbij samen met overheid, actiegroepen, NGO’s, wetenschappers en het bedrijfsleven op zoek naar mogelijke oplossingen. Het voordeel van een dergelijke samenwerking is dat alle relevante partijen betrokken zijn en meeschrijven aan het akkoord. Maar daar zit ook de achilleshiel. Het risico bestaat namelijk dat de uitvoering van een dergelijk akkoord en de daarin verwoorde doelstellingen voor een belangrijk deel ook in handen wordt gelegd van het bedrijfsleven of de lokale overheid. De bedrijven hebben echter altijd een commerciële doelstelling en voelen zich niet altijd verantwoordelijk voor het uiteindelijk uitvoeren van het akkoord, terwijl de lokale overheden vaak te weinig middelen hebben om de uitvoering ook daadwerkelijk op te pakken. Een tweede probleem kan zijn dat door deze aanpak de voorgestelde oplossingen, vaak minder ver gaan dan vanuit het algemeen belang bezien nodig zou zijn. In dat kader kan het oprichten van een alliantie die in tegenstelling van een akkoord, bottom-up werkt, een betere aanpak zijn. Bij een alliantie geven alle betrokken partijen aan wat zij kunnen bijdragen aan het oplossen van een maatschappelijk probleem en committeren zich ook daadwerkelijk aan de oplossing. De politiek hoeft daarna alleen de zaken die niet door de partijen opgelost kunnen worden, in wetgeving vast te leggen.
Het is natuurlijk fijn om oplossingen in goed overleg vorm te geven in een akkoord maar het evenwicht is de laatste tijd een beetje zoekgeraakt. Misschien is het verstandig de rollen van alle partijen te herijken en niet meer standaard het instrument van een akkoord te kiezen.