De toekomst van issues - Cees-Jan Adema
Voor een nieuwe serie interviews ‘De Toekomst van Issues’ spreken wij de komende weken met verschillende experts over de toekomst van issues binnen hun sector. Waar zetten zij op in? Wat staat ons te verwachten in de toekomst? Hoe kunnen we daar het beste mee omgaan? En wat zou de rol van de samenleving en de overheid kunnen of moeten zijn? We bespreken het allemaal.
We beginnen de serie met een interview met Cees-Jan Adema, sinds 1 januari de nieuwe directeur van Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI). De FNLI is de koepelorganisatie en de belangenbehartiger voor bedrijven en branches in de Nederlandse levensmiddelenindustrie.
Wat zag jij als belangrijkste uitdaging toen je bij FNLI begon?
De hele levensmiddelenindustrie is snel aan het veranderen. Met steeds meer aandacht van consumenten voor duurzaamheid en gezondheid, waar de levensmiddelensector op anticipeert en invulling aan geeft. Dit is een blijvende trend die de omgeving waarin we werken verandert. Thema’s als beprijzing, klimaattransitie, circulariteit en preventie bepalen de agenda van bedrijven, overheden en Ngo’s in de komende jaren. Een belangrijke uitdaging voor FNLI – als belangenorganisatie – is hoe je ervoor kunt zorgen dat alle bedrijven die bij ons aangesloten zijn en de hele keten waarmee samengewerkt wordt – van agrariërs tot eindverwerkers – mee invulling gaan geven aan de veranderende omgeving. Met als uiteindelijk doel dat daardoor de levensmiddelensector de internationaal sterke speler kan blijven die het nu ook is en het liefst nog verder kan versterken.
Hoe wil je dat doen?
Onze leden moeten zich met ons verbonden voelen, moeten extra effort in de veranderingen willen steken en een andere rol gaan vervullen. We moeten gebruik maken van de kennis van iedereen. Op een andere manier met en voor je leden werken. Als belangenorganisatie ben je daarbij degene die dit soort processen mogelijk maakt. Je moet met de leden een perspectief bieden voor de toekomst, en dat ook extern agenderen. Dat betekent dat je een open manier van kijken moet hebben en dat je je achterban en andere partijen moet helpen om de transitie te maken. Bescheidenheid vanuit de belangenorganisatie is daarbij belangrijk. De echte vlaggendragers zijn de leden, niet wij. Zij zijn degenen die het werk doen. Daarbij is het wel belangrijk dat je je niet alleen focust op de vlaggendragers en de koplopers, maar vooral ook op het peloton, de organisaties en bedrijven die misschien minder kennis en middelen hebben om voorop te lopen.
Het is voor mij essentieel om hierbij proactief aan de slag te gaan. Wanneer je alleen maar in een reactieve modus zit, ben je als belangenorganisatie snel uitgepraat. Daarnaast is het ook belangrijk dat je de discussie over belangrijke issues aanzwengelt. Niet alleen intern, maar juist ook extern. Zo hebben we een stevige discussie gevoerd over het klimaatakkoord, waarbij naar onze mening de rekening tussen de sectoren niet goed verdeeld is. We staan als sector voor de opgave om de uitstoot van CO2 fors te verlagen en willen daar invulling aan geven wat uiteraard investeringen vraagt. Tegelijkertijd mag je wel verwachten dat alle sectoren gelijk worden behandeld. Op die randvoorwaarden moet je als belangenorganisatie ook vierkant voor je leden staan.
Welke belangrijke ontwikkelingen heb je de afgelopen maanden gezien binnen de voedingsindustrie?
De afgelopen maanden heb ik vooral gebruikt om te zien hoe de industrie in elkaar zit. Hoe werkt het? Waar zit de energie? Wat is de motivatie? Waar zitten de grootste veranderingen? Ik heb mooie gesprekken gehad met bijna de gehele branche. Iedereen is zich ervan bewust dat we als sector, net als ze velen, voor grote uitdagingen staan waar we een rol in willen spelen. Ik proef enorm veel motivatie om dat ook voor elkaar te krijgen en ervaar in ieder gesprek hoe bevlogen de sector is en hoe druk bedrijven bezig zijn om stappen te zetten op het gebied van gezondheid, duurzaamheid en nieuwe markt initiatieven. Corona heeft veel bedrijven nog scherper en inventiever gemaakt en de veerkracht is enorm. Dat hebben we tijdens de lockdown perioden gezien. Het is een mega prestatie dat ondanks de wereldwijde epidemie de schappen van de supermarkt nooit leeg zijn geweest. Daar is achter de schermen hard voor gewerkt en veel voor geïmproviseerd om de ketens op gang te houden. Dat levert ook nieuwe kansen op met extra impuls voor innovatie. Zo sprak ik met een lid dat delen van het innovatieproces (in eerste instantie noodgedwongen) heeft gedigitaliseerd. Na een aantal maanden bleek dat dit een versnelling opleverde in de doorlooptijd van productinnovaties. Corona heeft ons bewust gemaakt van de kwetsbaarheid van onze samenleving en heeft de ontwikkeling rond gezondheid en duurzaamheid alleen maar versneld.
Wat zijn de belangrijkste issues waar de voedingsindustrie de komende 10 jaar mee te maken gaat krijgen?
Binnen de voedingsindustrie spelen tal van issues. Je kunt het ook uitdagingen noemen. Denk daarbij bijv. aan voedselverspilling, de beprijzing van producten, suiker, vet, kleinere verpakkingen, voedselveiligheid, en de eiwittransitie. Onderwerpen waar we onze rol in pakken. Dat doen we vanwege de verantwoordelijkheid die we hebben als sector, maar ook omdat we ervan overtuigd zijn dat de consument van morgen dat ook van ons verwacht. We zitten met voeding immers heel dicht bij de mens en voeding gaat iedereen aan. Al deze issues leven zowel binnen de levensmiddelenindustrie als ook binnen de samenleving en zijn bepalend voor de toekomst van onze sector. Het is belangrijk dat we dat debat fact based blijven voeren en dat daarin ook heldere keuzes gemaakt worden door de politiek. Laten we daarbij echter niet uit het oog verliezen dat onze sector leeft van in- en export en een gelijk Europees speelveld dus cruciaal is. Het is een utopie en ook onwenselijk als we de grenzen dicht gaan gooien en ons terug trekken achter de dijken. Juist internationaal kunnen we als sector samen met de overheid een grote bijdrage leveren. Niet alleen met onze mooie producten, maar ook met de kennis die in Nederland op het gebied van duurzaam produceren en productinnovaties in de loop van de decennia is opgebouwd. We zijn blij met de contouren van de Farm-toFork strategie van Frans Timmermans. Hierdoor wordt binnen Europa het speelveld voor iedereen gelijk en ontstaat er bij onze leden ook een perspectief waar je je op kunt richten.
Onze kracht zit in de innovatie- en veerkracht van de sector. Er wordt volop gewerkt aan de eiwittransitie, ook binnen bedrijven die traditioneel in dierlijke eiwitten zitten. Bedrijven als Vion en Zwanenberg Food Group werken volop aan de ontwikkeling van alternatieven voor vlees en brengen die ook al op de markt. Daarmee krijgt de consument steeds meer keuzemogelijkheden. Binnen veel sectoren wordt werk gemaakt om voedselverspilling tegen te gaan. Zo is in de bakkerijsector een pilot gestart om verspilling van brood te verminderen. Binnen alle sectoren wordt veel werk gemaakt van productherformulering en daar zullen we stappen in blijven zetten. De invoering van Nutriscore (een door de overheid ontwikkeld consumentinformatielogo) zal dit nog verder versnellen. Ik geloof dat de voedingsmiddelensector daarmee een belangrijke rol kan en zal blijven spelen in de uitdagingen. Daarvoor is echter wel een aantal randvoorwaarden belangrijk, zoals een (Europees) level playing field, duidelijke keuzes vanuit de overheid en ook een markt die innovaties beloont. Dat laatste gaat steeds meer knellen in een markt waarin de prijsdruk alleen maar groter wordt.
Hoe ga je met deze issues om?
Allereerst moet de toegevoegde waarde van de industrie duidelijker worden. Mensen letten steeds meer op wat ze eten, hoeveel ze eten, hoeveel voedsel ze verspillen, hoe duurzaam hun voeding is etc. De consument praat nu heel anders over voeding en de keuzes die ze maken, dan pakweg dertig jaar geleden. We moeten de consument helpen om een verantwoorde en duurzame keuze te maken. We moeten de slag maken van volume naar toegevoegde waarde. Denk daarbij aan niet alleen aan de samenstelling en de smaak van een product, maar ook aan duurzaamheidsaspecten. Dat is best ingewikkeld omdat we in een markt opereren die qua prijs erg onderdruk staat.
Daarnaast is het belangrijk om transparant te zijn. We moeten laten zien wat er in de voedselproducten zit, hoe we de producten aan het aanpassen zijn, hoe de keten in elkaar zit, tegen welke dilemma’s we aanlopen etc. We moeten daarover durven praten. We hoeven niet te vertellen wat de consument moet doen, maar we moeten gewoon wel transparant zijn over wat wij doen, wat we willen bereiken en waarom.
Waar liggen de grootste pijnpunten om dit te doen?
Niet elk bedrijf beschikt over evenveel innovatiekracht of kennis. Veel grotere ondernemingen hebben vaak meer mogelijkheden dan kleine ondernemingen. Dat is iets waar we als FNLI oog voor moeten hebben. Ik vind het daarnaast jammer dat de discussies nu vaak emotioneel van aard zijn en vanuit een ideologische achtergrond worden gevoerd. Dit maakt handelen soms lastig. Ik zou graag wat meer aandacht willen hebben voor de feiten.
Wat verwacht je van de overheid en de samenleving daarbij?
Tot slot verwacht ik van de overheid een helder en vooral ook consistent beleid dat gebaseerd is op een visie waar we in Nederland met de voedingsmiddelenindustrie naar toe willen. Dat moet een integraal beeld zijn vanuit het belang van de sector voor Nederland. Niet alleen vanuit economisch oogpunt (als grootste maakindustrie van Nederland), maar ook vanuit de rol die de sector kan spelen in de grote maatschappelijke thema’s. Niet alleen in Nederland, maar ook internationaal. We hebben hier een uniek ecosysteem waarin de keten nauw samenwerkt met kennisinstituten. Daarin heb ik wel eens het idee dat we internationaal vermaard zijn, maar nationaal vergeten. Die trots mogen we best weer wat meer terugbrengen. Het is aan ons om daar samen met de overheid aan te gaan werken en die handschoen ga ik graag oppakken.