Het kabinet presenteerde eind vorig jaar en begin dit jaar met veel bombarie het Klimaat– en het Preventie-akkoord. Beide resultaat van een overleg aan verschillende tafels waarbij een groot aantal partijen uit het veld mochten aanschuiven. Alhoewel deze aanpak past in het Nederlandse poldermodel, zijn de akkoorden die er gesloten zijn, magertjes te noemen en is de kans dat er uiteindelijk door deze akkoorden daadwerkelijk verbetering gaat optreden, niet al te groot.
Hoe komt dat?
Het succesvol op de kaart zetten van een issue, is iets anders dan praten over mogelijke oplossingen. Tim Hofman was daar afgelopen jaar zeer succesvol in. Hij slaagde er in – gesteund door de media-aandacht die hij creëerde – het Kinderpardon uit te laten groeien tot een beweging van onderaf waar uiteindelijk honderdduizenden Nederlanders zich achter schaarden. Dit succes heeft er ongetwijfeld aan bijgedragen dat politieke partijen ‘om’ gingen of ‘om’ moesten gaan. Met als uiteindelijk resultaat dat het Kinderpardon aangepast is en honderden kinderen (voorlopig) met hun ouders in Nederland mogen blijven.
Hoe anders vergaat het met de uitkomsten van de twee genoemde tafels? In beide gevallen ging een groot aantal partijen aan de slag op basis van een opdracht van het kabinet. Ze werden top-down gevraagd om mee te denken over mogelijke oplossingen voor klimaatdoelstellingen die door het kabinet werden geformuleerd en niet door hen zelf. Het waren daarom discussies waar de meeste partijen hun kaarten tegen de borst hielden en soms ook moesten houden omdat het uiteindelijke beleid niet in Nederland wordt ontwikkeld. Discussies ook die alleen door het middenveld werden gevoerd. Een middenveld dat zelf ook gepolitiseerd is, door het groot aantal oud-politici dat als bestuurder vanuit een belangengroep om de tafel zat. Bij de meeste onderhandelaars stond daardoor het organisatiebelang voorop. Ook bij de actiegroepen. Niet het maatschappelijk belang. Het belang van de burgers, die niet zelf aan de tafel mochten aanschuiven, werd nauwelijks meegewogen.
Je kunt een issue op twee manieren oplossen: met een beweging of alliantie die van onderaf wordt opgebouwd of met een akkoord dat je top-down oplegt en uitwerkt. De ervaring leert dat de kans op succes bij een akkoord zeer laag is. De discussie wordt vaak gevoerd door koepelorganisaties en belangengroeperingen en niet door de bedrijven die het uiteindelijke beleid moeten uitvoeren. Ook zijn de afspraken vaak niet zo hard dat partijen zich er niet aan kunnen onttrekken. Zeker wanneer er internationale partijen betrokken zijn, waarbij het beleid in landen wordt ontwikkeld die zich niet gehouden voelen aan het Klimaatakkoord dat in Nederland is afgesloten.
Een alliantie of beweging biedt meer kans van slagen. Hierbij gaan partijen aan de slag op basis van hun eigen betrokkenheid. Ze formuleren ieder voor zich wat hun doelstellingen zijn en geven aan wat zij zelf kunnen en willen gaan doen om deze doelstellingen ook daadwerkelijk te halen. Hierbij is de burger – hoe vreemd het wellicht ook klinkt – wel degelijk betrokken. Zij zijn immers niet alleen maar burger, maar ook consument die de producten moeten gaan kopen en medewerker. Hiermee kunnen ze dagelijks invloed uitoefenen op de keuzes die hun organisatie maakt en niet alleen eens per vier jaar bij de verkiezingen voor een nieuw kabinet.
Alhoewel het lijkt dat beide vormen van samenwerking kunnen werken om een issue succesvol op de kaart te zetten, geven wij toch de voorkeur aan een alliantie of breed opgezette beweging. Hierdoor wordt de urgentie voor alle partijen duidelijker en wordt daadwerkelijk gewerkt aan het creëren van draagvlak voor het oplossen van het issue.